Jan Everink Site   Home Email


Rond 2500 v. Chr. trokken mensen uit heel Europa naar het Nederlandse leefgebied

Zeewaartse duin-uitbreiding: terugwinnen van door de zee overspoeld land (1)

door ing. Jan Everink

juli 2012

Van ongeveer 2500 tot 500 v.Chr., tijdens het Subboreaal, vestigden zich relatief veel mensen in Nederland. De kustlijn lag toen veel meer naar het westen dan tegenwoordig en langs de hele kust lag een breed duingebied. In westelijk Nederland had zich een aantrekkelijke leefomgeving ontwikkeld. Het tegenwoordige kustbeleid zou er op gericht moeten zijn deze oorspronkelijke Nederlandse kust te herstellen. Dat is mogelijk door alle zeegaten af te sluiten en de duinen systematisch zeewaarts uit te breiden.


Situatie na de Würm-ijstijd

Aan het eind van de laatste ijstijd, de Weichsel- of Würm-ijstijd, was Nederland een vrijwel onbewoonbaar gebied. Deze omgeving was weliswaar niet met landijs bedekt maar er heerste een guur klimaat: bittere kou, zandstormen en alleen hier en daar wat toendra-planten. De grond was permanent bevroren. Het landschap was zanderig en vlak en werd doorsneden door grillig meanderende rivieren. De waterafvoer door de rivieren varieerde sterk, waardoor de beddingen soms droog kwamen te liggen. Vanaf onder meer deze beddingen stoof veel zand op en werd het land onder een zandlaag bedekt.

De zeespiegel was meer dan 20 meter lager dan tegenwoordig en de Noordzee was er nog niet. De toendra liep via een laagvlakte door tot aan Engeland. Na afloop van de ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, bleef de grond nog lange tijd bevroren, waardoor in het landschap relatief weinig verandering optrad. Toen het ijs in de bodem tenslotte ging smelten werd het land droog en dor; het smeltwater zakte namelijk weg tot een niveau dat te laag was voor plantengroei. Opnieuw spreidde de wind een zandlaag over het land uit. Het tijdperk dat volgde was ook relatief warm en droog. Maar het grondwater kwam wel hoger en het landschap raakte begroeid met dennen, berken en uiteenlopende andere boomsoorten. De weinige mensen die omstreeks die tijd in deze omgeving woonden leefden van visvangst en jacht.


Zeespiegelstijging

Een ingrijpend gevolg van het warmere klimaat na de ijstijd was dat de zeespiegel ging stijgen. Deze stijging is tot in de tegenwoordige tijd doorgegaan. Er vonden sinds de ijstijd meerdere periodes van sterke zeespiegelstijging plaats. Deze zogenoemde transgressie-periodes, waarbij de zee soms diep in het land doordrong, werden afgewisseld met periodes van enige daling of gelijkblijvend niveau. Over het geheel genomen is de zeespiegel echter de afgelopen 10.000 jaar steeds hoger gekomen. De tegenwoordige stijging als gevolg van het broeikas-effect komt bovenop de stijging die al vele eeuwen aan de gang is.

Van ongeveer 5000 tot 3000 v.Chr., tijdens het Atlanticum, vonden een aantal periodes van versnelde zeespiegelstijging plaats. Ook werd het klimaat vochtiger, waardoor de plantengroei toenam. Westelijk Nederland, waartoe ook een groot gebied zee-inwaarts van de tegenwoordige kustlijn behoorde, raakte in het begin van dit tijdperk weelderig begroeid met struiken en bomen. Inmiddels was tussen Engeland en het vasteland het begin van de Noordzee ontstaan. Het niveau daarvan bevond zich in die tijd nog ver onder het tegenwoordige NAP. Westelijk Nederland lag lager dan tegenwoordig, want het kustgebied is sinds die tijd door opslibbing en duinvorming een flink stuk omhoog gegaan, maar bevond zich nog altijd meters boven het toenmalige zeeniveau.


Westelijke Nederland verdwijnt onder de golven

Gedurende het tijdperk van ongeveer 5000 tot 3000 v.Chr. werd het aanvankelijk groene landschap in het Nederlandse kustgebied vernietigd door mega-overstromingen. Uit geologische onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat zich in die periode extreme overstromingsrampen hebben voorgedaan. Het waterniveau en de golven moeten tijdens deze overstromingen veel hoger geweest zijn dan men tegenwoordig veelal voor mogelijk houdt. Het westen van Nederland verdween vrijwel volledig onder water.

Deze overstromingen vonden plaats in een tijdperk dat de Nederlandse kust aanvankelijk nog veel verder naar het westen lag en het normale niveau van de zee aanzienlijk lager was dan tegenwoordig. Het overstromingsgevaar was dus veel minder dan in onze tijd, nu een groot deel van het land beneden het zeeniveau ligt. Toch werd het kustgebied getroffen door enorme overstromingen, hetgeen kan worden beschouwd als een aanwijzing dat we ook tegenwoordig rekening moeten houden met de mogelijkheid van zulke mega-overstromingen.

Het tijdvak van sterke zeespiegelstijging en enorme overstromingen duurde ongeveer tweeduizend jaar en bestond in feite uit 3 afzonderlijke transgressie-periodes. Al tijdens de eerste transgressie is waarschijnlijk een groot kustgebied onder de golven verdwenen. Enkele eeuwen later gebeurde hetzelfde; opnieuw verplaatste de kustlijn zich verder in oostelijke richting. Nog weer later kwam het watergeweld voor de derde keer opzetten en schoof de kust nog verder op naar het oosten.


Zandplaten, kwelders en strandwallen

Na elke mega-overstroming waren er grote veranderingen in westelijk Nederland ontstaan. Niet alleen was een groot stuk kust als gevolg van de gestegen zeespiegel permanent in zee veranderd, ook was de begroeiing op het resterende kustgebied onder een laag zand bedolven. (Vanuit de Noordzee werd door de eeuwen heen veel zand naar ons land gebracht, door aanslibbing en door de wind. Tijdens transgressie-periodes speelde vooral aanslibbing een rol.)

Gedurende dit tijdperk vormden zich door aanslibbing zandplaten en kwelders. De zandplaten ontstonden doordat de zee grote hoeveelheden zand in het overstroomde kustgebied deponeerde. Deze door de golven opgeworpen zandruggen werden later door de stroming en de getijbeweging weer afgevlakt. De zandplaten die zich zo hadden gevormd raakten hier en daar begroeid met zoutminnende planten. Uiteindelijk kwamen ze door opslibbing hoog genoeg om bij vloed niet meer altijd door de zee overspoeld te worden. Dan kregen zoetwaterplanten de kans en ontstonden kwelders.

Ook werden tijdens dit tijdperk van versnelde zeespiegelstijging strandwallen gevormd. Deze ontstonden doordat zandruggen die tijdens een zware storm door het watergeweld waren opgeworpen buiten het bereik van de zich terugtrekkende zee kwamen te liggen. Zulke verhogingen werden dan niet afgevlakt tot zandplaten en bleven in het landschap achter. In het Nederlandse kustgebied bevinden zich nog steeds resten van tijdens het Atlanticum gevormde strandwallen: lange evenwijdig aan de kust lopende zandruggen. Uit de plaats van deze strandwallen kan worden geconcludeerd dat de kust gedurende dit tijdperk op sommige momenten heel ver in oostelijke richting was opgeschoven.


Binnenzeeën

Het kustgebied leek tijdens deze ongeveer 2000 jaar durende periode op de tegenwoordige Waddenzee. De zee had in westelijk Nederland vrij spel. Ook hadden zich op sommige plaatsen tussen de zandplaten en kwelders diepe blijvende geulen gevormd en via zulke gaten was de zee diep in het land doorgedrongen. Enkele van deze geulen verbreedden zich tot ver in het achterland doorlopende binnenzeeën.
Onder meer vormde zich het Oer-IJ: een geul vanaf de kust ter hoogte van het tegenwoordige Castricum via Amsterdam verder naar het oosten. Uitlopers van het Oer-IJ kwamen tot de omgeving waar zich nu Weesp en het IJ-meer bevinden.
Via deze diep in het land doordringende binnenzeeën, die duizenden jaren bleven bestaan, werden grote hoeveelheden zand verder landinwaarts verplaatst.

De tegenwoordig nog steeds bestaande resten van de strandwallen en de afzettingen die werden gevormd via de binnenzeeën getuigen er van dat sommige overstromingsrampen in dit tijdperk een extreme omvang hebben gehad. De waterhoogtes en het watergeweld moeten soms veel erger geweest zijn dan tijdens de ramp in 1953.


Het ontstaan van de oude duinen

Dat westelijk Nederland na 3000 v.Chr. een aantrekkelijke leefomgeving werd was vooral te danken aan de vorming van een omvangrijk duinengebied langs de hele kust. Er zijn veel aanwijzingen dat de eerste duinen na 3000 v.Chr. zijn ontstaan.

Gedurende de Atlantische transgressies kan geen of nauwelijks duinvorming hebben plaatsgevonden, want de condities daarvoor waren als gevolg van de rijzende zeespiegel niet aanwezig. Wél hadden stormen, getijwerking en stromingen langs de kust een ophogend en egaliserend effect op de zeebodem langs de kust. Toen de zee zich eindelijk terugtrok kwam deze ondiepe, vlakke en zandige zeebodem bij de kust droog te liggen en ontstonden brede zandstranden. Dankzij deze stranden kon zich tijdens het Subboreaal, dus vanaf ongeveer 3000 v. Chr., een breed duingebied ontwikkelen.

Duinvorming treedt op als er brede stranden zijn want dan waait er veel zand landinwaarts. De branding werkt zand uit de ondiepe zeebodem los en werpt het op het strand. Door de wind kan dat zand naar een hoger gedeelte van het strand of verder landinwaarts worden verplaatst. Zo kan een duinheuveltje ontstaan en door begroeiing met biestarwegras en later helm kan zo'n heuvel geleidelijk hoger worden. Helm houdt opwaaiend zand vast en groeit er beter door. Dankzij een ondiepe zeebodem en een breed strand kan een duingebied zich geleidelijk door opstuivend zand verder uitbreiden. Dat proces verloopt chaotisch, waardoor het bekende onregelmatige duinlandschap met heuvels en dalen ontstaat.

Tijdens het Subboreaal waren dus optimale condities voor duinvorming aanwezig. Het zeer brede duingebied dat zich vormde bood de mens duizenden jaren een goede leefomgeving. De toenmalige duinen besloegen een aanzienlijk groter oppervlak dan de tegenwoordige. Ze strekten zich uit van enkele kilometers ten westen van de huidige kustlijn tot enkele kilometers achter de tegenwoordige duinen. De oude duinen hadden ook een ander karakter dan die van tegenwoordig. Er groeiden niet alleen struiken zoals we tegenwoordig in de duinen zien, maar onder meer ook eiken en beuken. In sommige gedeelten van het duingebied was een vrij dichte bebossing. Er waren veel zoetwatermeren en er leefden grote zoogdieren, waaronder beren en zwijnen. De wateren in het duingebied zaten vol met vis, onder meer veel steur.

Naar deel 2


Copyright © 2012 Jan Everink