Jan Everink Site Home Email

De voorgeschiedenis van Amsterdam

tekst en foto's: Jan Everink


Het tegenwoordige Waterland: nog steeds een
waterrijk gebied ten noorden van Amsterdam.

Het gebied bestaande uit Amstelland en Waterland was door de eeuwen heen als gevolg van moerassigheid moeilijk toegankelijk. Daardoor was het mogelijk dat tijdens de Karolingische overheersing in deze omgeving nog steeds mensen woonden die niet waren onderworpen aan het leenstelsel. In de 9de eeuw ontsprongen verspreid door het land nog meer vrije nederzettingen van boeren, handelaren en ambachtslui.
Na de Allerheiligenvloed in 1170 werden op de oevers van de Amstel, door mensen die hun eigen land door de overstroming waren kwijtgeraakt, nieuwe nederzettingen gevestigd. De oorspronkelijke en nieuwe gemeenschappen sloegen de handen ineen om dit gebied tegen mogelijke nieuwe overstromingen te beveiligen. Dat was het begin van Amsterdam.


Nederland voor het begin van de jaartelling

Het zeeniveau bij de Nederlandse kust is al millennia lang aan het stijgen, met tussenpozen van daling of gelijk blijven. Dat is bekend als resultaat van onder meer onderzoek waarbij de hoogte van de zeespiegel in verschillende eeuwen werd vastgestelde aan de hand van de ouderdom van opslibbingslagen. [ref. 1]

Door een periode van zeespiegeldaling was vóór het begin van de jaartelling langs de Nederlandse kust een breed duingebied ontstaan. Gedurende twee millennia, van ongeveer 2500 tot ongeveer 500 v.Chr, waren de stranden langs de Nederlandse kust als gevolg van de toen plaatsvindende zeespiegeldaling namelijk heel breed. Daardoor kon de wind zorgen voor natuurlijke zandsuppletie langs de kust en ontstond een omvangrijk duingebied.

Tot circa 500 v. Chr. lag de kustlijn enkele kilometers verder zeewaarts dan tegenwoordig. De oude duinen vormden een vrijwel ononderbroken strook langs de hele Nederlandse kust, waar relatief veel mensen woonden. Het was een breed duingebied: van kilometers zeeinwaarts van de tegenwoordige kustlijn tot achter de tegenwoordige duinen. Deze oude duinen waren eeuwenlang een goed bewoonbaar gebied in westelijk Nederland. Vele archeologische vondsten langs de hele kust van Noord-Holland duiden op bewoning vóór het begin van de jaartelling. [ref. 2]


De Friese beschaving

Deze vroeg-Nederlandse beschaving was die van de Friezen. Daarover leest men in de geschiedenisboeken weinig, want de officiële geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars en dat waren de Friezen nu eenmaal niet. Maar tal van plaatsnamen ver buiten de tegenwoordige provincie Friesland wijzen erop dat de Friezen ooit een omvangrijk gebied in Europa beheersten. Verder bestaat er een uitgebreide mondelinge en later op schrift gestelde overlevering over de Friezen. Ook is uit archeologische vondsten gebleken dat ten tijde van de Romeinen in Nederland al een ontwikkelde inheemse cultuur bestond.

Bekend is onder meer dat de oorspronkelijke bewoners van het Nederlandse kustgebied een godin genaamd Nehalennia vereerden. Dat weten we omdat Romeinse soldaten altaren voor haar hebben opgericht. [ref. 3] Uit de opschriften op deze altaren blijkt dat men geloofde dat Nehalennia wensen in vervulling kon laten gaan. Sommige Romeinen beloofden een altaar voor Nehalennia op te richten als ze inderdaad het gevraagde hadden gekregen. Op veel altaren bevindt zich de inscriptie "V.S.L.M." (Votum Solvit Libens Merito), hetgeen zoveel betekent als "Hij heeft zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden". [ref. 3] Gezien het grote aantal gevonden altaren zijn dankzij Nehalennia heel wat wensen vervuld.

Nehalennia wordt veelal afgebeeld gezeten op een zetel, met op haar schoot een schaal vruchten, gekleed in een lang gewaad met daar overheen een schoudermanteltje. Attributen die ze soms bij zich heeft zijn: een globe, broden, kazen, pannen, emmers en kannen. Ook wordt zij staande afgebeeld, met de linkervoet op de voorsteven van een schip.


Verhuizing naar het achterland

Tussen 750 en 500 jaar v.Chr. begon de zee weer te stijgen en door te dringen in de oude duinen. Ook rond het begin van de jaartelling traden opnieuw overstromingen op. Een groot deel van het oude duingebied werd weggeslagen. Sommige Friezen bleven nog wel in dit gebied wonen, maar veel bewoners van de oude duinen verhuisden naar het achterland. Daar woonden toen al Friese boeren die ervaring hadden met waterbeheersing. Uit onderzoek is gebleken dat in de oudheid al waterbouwkundige werken bestonden in de moerassige laaggelegen gebieden in Nederland. [ref. 4] Zonder maatregelen voor waterbeheersing was het onmogelijk om in dit vlakke drassige gebied landbouw te bedrijven.

Toen de oude duinen grotendeels als woongebied ongeschikt waren geworden nam de bevolkingsdichtheid in de moerasgebieden toe. Hoewel het daar moeilijker was om te overleven dan in het duingebied slaagden de Friezen erin hun cultuur aan te passen en te behouden. Verspreid in de laaggelegen gebieden woonden kleine gemeenschappen. Het is wel zeker dat zich ook zulke buurtschappen bevonden in de omgeving waar later Amsterdam zou komen. Het waren mensen met een voor die tijd hoog ontwikkelde cultuur. Ze zorgden door een systeem van waterbeheersing dat het land in de neerslagrijke seizoenen overstroomde zodat zich vruchtbaar slib kon afzetten. Voor snelle afwatering van het land in het droge seizoen groeven ze sloten haaks op de veenriviertjes.

Waarschijnlijk bevond zich onder meer een buurtschap in het gebiedje waar later de Amsterdamse Oude Kerk zou komen. Tijdens restauratiewerkzaamheden aan de Oude Kerk in de jaren 1960 werd ontdekt dat er op die plaats al eerder een andere kerk had gestaan en dat er nog eerder al een kunstmatige verhoging was geweest. Ook zijn resten aangetroffen van in de oorspronkelijke veenlaag gegraven sloten. [ref. 5] Waarschijnlijk waren ook de tegenwoordige plaatsen Ouderkerk, Diemen en Duivendrecht in die periode al bestaande gemeenschappen. Ook is bekend dat er ooit een plaatsje Oetewaal was, ongeveer waar nu de voormalige Oranje-Nassau kazerne staat. Mogelijk zijn er nog verschillende andere vestigingen geweest die geen sporen hebben nagelaten.


De Frankische tijd

In de eerste eeuwen van de jaartelling lijken deze Friezen in vrij goede verstandhouding met de Romeinen te hebben geleefd. Ook daarna, tijdens de Grote Volksverhuizing, wisten ze zich te handhaven, onder meer doordat hun gebied vrijwel ontoegankelijk was voor plunderaars. De Friese cultuur bleef zelfs in stand nadat Karel de Grote een groot deel van Europa had veroverd en het Karolingische ofwel Frankische rijk had gesticht. De Franken lieten de Friese scheepvaart en handel in hun rijk toe.

De Friezen waren behalve boeren en waterbeheersers ook scheepsbouwers en koopvaarders. Tot ver buiten hun eigen gebied waren ze met hun schepen aanwezig. Ze bevoeren niet alleen de binnenwateren maar ook de Noordzee. Dankzij de scheepvaart- en handelsactiviteiten van de Friezen was er al in de vroege Middeleeuwen een stad tot ontwikkeling gekomen: Dorestad. Dat was een centrale doorvoerhaven in het Europese handelsnetwerk van de Friezen.

Geleidelijk vond echter verdere uitbreiding van het Frankische rijk plaats, doordat de landheren steeds meer gebieden met bewoners en al annexeerden en onder het leenstelsel brachten. Maar te midden van de verschillende graafschappen bleven er ook nog vrij grote gebieden waar vrije gemeenschappen woonden. Zo'n omgeving bevond zich ook ten westen van het bisdom Utrecht. Dat gebied, bestaande uit Amstelland en Waterland, was door moerassigheid moeilijk toegankelijk en kon daardoor lange tijd ontkomen aan de expansiezucht van de feodale heersers.

Toch werd de zelfstandigheid van de Friezen steeds meer aangetast, namelijk door de rooftochten van de Vikingen. De Friese scheepvaart ging achteruit en Dorestad verloor zijn betekenis als handelscentrum.


Handels- en ambachtsnederzettingen

Maar in de 9de eeuw ontsprongen verspreid door het land nieuwe vrije nederzettingen van boeren, handelaren en ambachtslui. De opkomst van zulke gemeenschappen, die later tot steden zouden uitgroeien, was onder meer een gevolg van de onvrijheid, armoede en slechte levensomstandigheden van de horigen onder het leenstelsel.

Ontsnappen aan de feodale onderdrukking was de droom van veel horigen. Een mogelijke weg naar vrijheid was om er vandoor te gaan en jezelf als knecht aan te bieden in een vrije nederzetting. Het leven van de laagstbetaalden was ook daar slecht, maar altijd nog beter dan onder de meeste landheren.

De opkomst van vrije handels- en ambachtsnederzettingen werd door de adel en de kerk toegestaan en zelfs bevorderd. De feodale heersers wilden namelijk wél graag hun leven met de producten van handel en nijverheid veraangenamen. Dat was al begonnen in de begintijd van het Frankische rijk. Handelaren mochten in het algemeen vrij door de grafelijke en bisschoppelijke domeinen reizen. [ref. 6] Hoewel handel en ambacht niet in het agrarische feodale systeem pasten liet men deze activiteiten toe om er van te kunnen profiteren. Daardoor groeide een belangrijke nieuwe sector in de samenleving, naast de adel en de geestelijkheid: de stedelijke cultuur die uiteindelijk het feodale systeem zou verdringen.


Hollandse Friezen ingelijfd

Tegelijk met de opkomst van de steden breidde de feodale maatschappij zich echter verder uit, doordat vrije gemeenschappen onder het leenstelsel werden gebracht. Dat gebeurde bijvoorbeeld eind 9de eeuw nadat een groep Friezen in Kennemerland een legeraanvoerder hadden aangesteld om de Noormannen uit hun gebied te verjagen. Deze Gerolf van Holland sloot zich toen hij de Vikingen had verdreven aan bij het feodale leenstelsel, hetgeen hem de titel van graaf opleverde. De nu horig geworden boeren in zijn gebied beschouwden zichzelf echter nog steeds als Friezen. Tot in de 11de eeuw werden de bewoners van Holland Friezen genoemd.

Aan het einde van de 12de eeuw was de feodale heerschappij vrijwel overal doorgedrongen, maar in moeilijk toegankelijke gebieden hielden zich nog steeds vrije boeren staande. Ook in Amstelland en Waterland was dat het geval. Om landbouw te kunnen bedrijven realiseerden deze boeren soms ingrijpende waterbouwkundige werken. De afwatering in dit gebied was moeilijk omdat het land vlak en moerassig was. Slechts hier en daar zorgden veenriviertjes voor natuurlijke afwatering.

Daarom werden uiteenlopende maatregelen getroffen om het water onder controle te brengen. Zo is waarschijnlijk een groot stuk van de Amstel, zoals die tegenwoordig door Amsterdam stroomt, een kanaal dat werd gegraven om betere afwatering tot stand te brengen.


Grote overstromingen

Midden 12de eeuw begon de zee opnieuw te stijgen. De sterke stijging van het zeeniveau veroorzaakte grote rampen. Met name de Allerheiligenvloed van 1170 had verschrikkelijke gevolgen. Het Flevomeer veranderde in een woest en vrijwel ontoegankelijk watergebied, de Almare. In en om Amstelland en Waterland ontstonden verschillende grote meren: het IJ, het Haarlemmermeer, de Purmer en het Diemermeer (later Watergraafsmeer genoemd).


Tafereel op Amsterdamse gevelstenen:
schip met twee mannen en een hond.

Voor veel bewoners van Amstelland en Waterland waren de gebeurtenissen fataal. Maar één stuk was tamelijk droog gebleven en daar arriveerden veel vluchtelingen uit de overstroomde gebieden. Die plek zou later Amsterdam gaan heten en uitgroeien tot een wereldstad. Mogelijk hadden de bewoners van wat nu als de Oude Zijde wordt aangeduid hun gebiedje al na eerdere overstromingen door een omringdijk beveiligd en was het daardoor droog gebleven. De Allerheiligenvloed was namelijk wel de grootste ramp in die periode maar niet de enige. Eerdere overstromingen vormden mogelijk al aanleiding tot een versterkte waterkering.

Overlevenden uit de overstroomde gebieden arriveerden per boot bij het nog droog gebleven gebiedje bij de Amstelmonding. Daaraan herinnert de legende over de twee mannen en een hond die per schip aankwamen en Amsterdam stichtten. In het oorspronkelijke stadswapen van Amsterdam, dat nog steeds op gevelstenen is te zien, wordt dit verhaal uitgebeeld.


Handel- en ambachtsvestiging

Door de oude en nieuwe bewoners van Amsterdam werden verdere maatregelen tegen het overstromingsgevaar getroffen. Onder meer werd ook een dijk langs de westoever van de Amstelmonding gelegd, zodat men ook aan die kant veilig kon wonen. Dat is de tegenwoordige Nieuwendijk.

Door deze dijk ontstond een probleem met de afwatering van het tot dan toe voornamelijk agrarische gebied ten westen van Amsterdam. De afwateringssloten van dit gebied konden nu hun water niet meer direct in de Amstel kwijt. Daarom werd evenwijdig aan de Amstel een kanaal gegraven, de Boerenwetering. Via dit kanaal werd het water op één plek naar het buitenwater geleid, waar het via sluizen werd geloosd. Dat gebeurde waarschijnlijk op de plek waar al een haventje was: de Nieuwezijds Kolk.

Dankzij de vooruitgang op het gebied van de scheepsbouw konden het IJ en de Almare steeds beter ten behoeve van de handel en de visvangst worden bevaren. Ook kwam de Almare in open verbinding met de Noordzee, zodat men vanuit Amsterdam verre gebieden kon bereiken. Dat was gunstig voor de handel, die met name bij de tegenwoordige Nieuwendijk en Nieuwezijds Kolk opbloeide. Uit archeologische vondsten is bekend dat al in het begin van de 13de eeuw op de westoever van de Amstel typische niet-agrarische huizen stonden.


Samenwerking

Er leefden dus in deze omgeving in het begin van de 13de eeuw al verschillende kleine gemeenschappen. Ook kwamen er later in de 13de eeuw nog nieuwe vestigingen bij. De oude en de nieuwe buurtschappen gingen samenwerken om door waterbouwkundige maatregelen het overstromingsgevaar verder tegen te gaan en de scheepvaart te bevorderen.

In de loop van de 13de eeuw werden er nog meer waterbouwkundige werken gerealiseerd. Dat was nodig want gedurende de hele 13de eeuw bleef het zeespiegelniveau stijgen. [ref. 1] Rond 1250 werd de dam in de Amstel aangelegd en het Damrak in gebruik genomen als de haven van Amsterdam. De stad was nu volop in ontwikkeling.

Hoewel steden eigenlijk niet pasten in het feodale systeem werden ze door de feodale heersers getolereerd en vaak gesteund. De landheren streefden ernaar om de steeds rijker wordende stedelijke handelaren en bankiers te vriend te houden, en het verlenen van feodale gunsten was een van de manieren daartoe. Zo gaf Floris V in 1275 bijvoorbeeld de Amsterdammers het recht op gratis doorvaart door het graafschap Holland. Dat Amsterdam tot stand kwam en groeide was echter niet aan de adel en de kerk te danken. De stad Amsterdam was het resultaat van de samenwerking van vrije boeren, vissers, handelaren en ambachtsmensen die al eerder op deze locatie woonden en werkten.


Referenties:

1. D. Kloppenburg: “Niveauveranderingen gedurende onze jaartelling in verband met de waterstaatkundige ontwikkeling van ons land, in het bijzonder die der prov. Groningen”; Uitg. Hoekstra’s Drukkerij en Boekhandel, Grijpskerk.

2. G.D. van der Heide: "Van landijs tot polderland"; Strengholt's Uitg., Amsterdam, 1965.

3. Dr. P. Stuart: "Hoe Romeins is Nehalennia?"; in "Romeins België en Nederland"; Martinus Nijhoff, Den Haag, 1980.

4. J.J.Ph. Beernink: "Waterbouwkundige werken der oudheid in Nederland"; Kluwer, Deventer, 1937.

5. ir. C. Wegener Sleeswijk: "Vijftien jaar restauratie in de Oude Kerk te Amsterdam"; 1970.

6. Henri Pirenne: "Early democracies in the Low Countries"; The Norton Library, New York, 1963.

 


Copyright © 2012 Jan Everink