Jan Everink Site Home Email

www.janeverink.com

De herontdekking van de menselijke ziel

Kennis uit het oude India door L. Ron Hubbard wetenschappelijk geëvalueerd en juist bevonden

door ing. Jan Everink

september 2012

Sinds ongeveer begin vorige eeuw is het laboratorium-empirisme de erkende methode voor wetenschappelijke bewijsvoering. Hoewel dat principe door nieuwe inzichten is achterhaald wordt het in veel wetenschappen nog steeds toegepast. Veel belangrijke ontdekkingen kregen als gevolg daarvan nog geen erkenning. Maar geleidelijk wordt steeds meer ingezien dat de verouderde wetenschapsfilosofie een belemmering vormt voor werkelijke vooruitgang. Er breekt een nieuwe wetenschapsleer door, die ook toepasbaar is op het gebied van de spiritualiteit. De onderzoeker en geestelijke leider L. Ron Hubbard slaagde er in om door toepassing van deze nieuwe wetenschappelijke principes de juistheid te bewijzen van verschillende belangrijke inzichten uit het oude India.


Laboratorium-empirisme

In de 19de eeuw werden bepaalde ideeën voor wetenschapsbeoefening geïntroduceerd die grotere doelmatigheid en precisie mogelijk maakten bij het onderzoek van het materiële universum. Deze wetenschappelijke methodologie werd vervolgens steeds meer aangescherpt en leidde begin 20ste eeuw tot het neopositivisme, een richting die uitsluitend eenvoudige empirisch toetsbare kennis-uitspraken als wetenschappelijk wil erkennen.

Consequente toepassing van het neopositivisme, ook wel aangeduid als logisch positivisme of logisch empirisme, zou betekenen dat alleen stellingen die in een laboratorium experimenteel getoetst kunnen worden wetenschappelijk genoemd mogen worden. Deze wetenschapsfilosofie werd in zijn oorspronkelijke vorm slechts korte tijd toegepast maar heeft ook daarna nog veel invloed gehad. Ook tegenwoordig wordt nog steeds veel waarde gehecht aan laboratorium-experimenten.

Dat is op het gebied van de natuurwetenschappen heel nuttig gebleken maar in de biologie en bij de menswetenschappen heeft dit systeem geleid tot een mechanistisch beeld van de levende natuur en de mens. Door de nadruk op experimentele toetsing onder laboratorium-condities werd de studie van de spirituele ofwel subjectieve realiteit sterk belemmerd.


Materialisme

Om een levend wezen in een laboratorium te kunnen observeren moet men het betreffende organisme in zijn bewegingsvrijheid belemmeren of het zelfs letsel toebrengen of doden. Het probleem daarbij is, afgezien van de ethische bezwaren, dat een in zijn vrijheid belemmerd, gewond of dood organisme sterk verschilt van een compleet functionerend levend wezen, zodat de aldus verkregen kennis onjuist of op zijn gunstigst zeer onvolledig is.

Toch werd ook in de menswetenschappen steeds meer belang gehecht aan het laboratorium-experiment. Omdat de meeste experimenten uit ethische overwegingen niet op mensen toegepast kunnen worden ging men er toe over ratten te bestuderen om iets over de mens te weten te komen. De onderzoekmethodes die met betrekking tot het materiële universum doeltreffend waren gebleken werden steeds meer ook toegepast bij de studie van de mens en andere levende wezens.


 De Indiase stad Delhi was 5000 jaar
geleden al een belangrijk centrum
van macht en filosofische kennis.
Foto Ajay Bhaskar.

Dat heeft zoals reeds opgemerkt onder meer tot gevolg gehad dat in de menswetenschappen een mechanistisch mensbeeld ontstond. De spirituele hoedanigheden van de mens waren niet langer onderwerp van studie en werden zelfs geheel ontkend. De psychologie ofwel zielkunde bestudeerde niet langer de ziel maar beperkte zich steeds meer tot het beschrijven en beïnvloeden van gedrag.

In de tegenwoordige menswetenschappen wordt zelfs het bestaan van zielen geheel ontkend. De mens is gereduceerd tot een complex chemisch systeem. Het voorschrijven van chemische middelen die de werking van de hersenen veranderen wordt beschouwd als de normale behandelmethode bij psychische moeilijkheden. In de samenleving fungeert het concept van de mens als een chemische machine als een self-fullfilling prophecy. Het mechanistische mensbeeld vormt een belemmering voor de ontwikkeling van spirituele capaciteiten en dat versterkt vervolgens weer het mechanistische mensbeeld.


Corroboratie

De bezwaren tegen het laboratorium-empirisme en het materialisme hebben in de wetenschap nog niet geleid tot volledige vervanging ervan door betere principes. Belangrijke voorstellen voor een andere wetenschapsfilosofie kwamen onder meer van Karl Popper. Deze filosoof introduceerde in 1934 een volledig nieuwe aanpak waarmee het wetenschappelijk onderzoek veel meer ruimte kon krijgen. In latere publicaties heeft Popper zijn ideeën verder uitgewerkt en verduidelijkt. Een goed overzicht van zijn filosofie is te lezen in zijn boek "De groei van kennis". [ref. 1.]

Popper introduceerde het beginsel van de corroboratie ofwel bevestiging. Empirische toetsing onder laboratorium-condities vormt slechts één bron van wetenschappelijke bewijsvoering, stelde hij. Daarnaast zijn ook andere methodes mogelijk en legitiem om hypotheses te evalueren. De juistheid van een theorie kan onder meer worden bevestigd door de resultaten bij praktische toepassing ervan. Ook kan corroboratie worden verkregen doordat een theorie in overeenstemming blijkt te zijn met al eerder bewezen kennis. Het corroboratie-principe maakt het mogelijk om ook aspecten van de werkelijkheid die voorheen buiten de wetenschappelijke sfeer vielen serieus te bestuderen. Door toepassing van dit beginsel kan de kennis op uiteenlopende gebieden systematisch verder worden ontwikkeld in de richting van grotere precisie en zekerheid.


Herontdekking van het vitalisme

De inzichten van Popper hebben in de mainstream-wetenschap nog maar weinig verandering teweeggebracht. Maar de invloed van Popper is wél groeiende, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het vitalistische paradigma geleidelijk wetenschappelijke aandacht krijgt. Door de eeuwen heen hebben filosofen en religiestichters benadrukt dat de mens een spiritueel wezen is en als zodanig over grote mogelijkheden kan beschikken, een mensbeeld dat vitalisme wordt genoemd. Deze inzichten werden, en worden ook nu vaak nog, als onwetenschappelijk beschouwd omdat ze niet met laboratorium-experimenten bewezen kunnen worden.

Toen de westerse wereld in de 20ste eeuw werd overspoeld met spirituele ideeën uit het oude India werd deze kennis door de wetenschap dan ook niet als serieus beschouwd. De doorbraken op het gebied van de wetenschapsfilosofie, waardoor het wél mogelijk was geworden om vitalistische en spirituele concepten wetenschappelijk te evalueren hadden nog niet voldoende invloed en men bleef deze spirituele ideeën in de wetenschap negeren.

De kennis uit het oude India bleef in het westen buiten het gebied van de wetenschap. Het beschikbaar komen van de Indiase literatuur leidde wel tot toenemende belangstelling voor het vitalistische mensbeeld maar niet tot terugkeer van het vitalisme in de menswetenschappen.

Een filosoof en onderzoeker die wél systematisch begon met het toepassen van hedendaagse wetenschappelijke methodes op het gebied van de spiritualiteit was L. Ron Hubbard. Deze bestudeerde de oude Indiase literatuur en selecteerde verschillende daarin aangetroffen stellingen als hypotheses die in aanmerking kwamen voor wetenschappelijke toetsing.


Voortbestaans-intentie

Hubbard zette zich aan de taak om corroboratie voor deze hypotheses te vinden, niet door laboratorium-experimenten maar door toepassing ervan bij praktische methodes voor psychische hulpverlening. Met name bij door hem ontwikkelde gesprekstechnieken om mensen te begeleiden bij hun psychische ontwikkeling en bewustwording.

Daarbij richtte hij allereerst zijn aandacht op de vraag door welke essentiële drijfveren de mens wordt gemotiveerd. Dat was nodig omdat het gedrag van mensen en andere levende wezens op grond van het gangbare materialistische mensbeeld niet begrijpelijk was. Zolang werd verondersteld dat alle menselijke activiteiten worden gestuurd door fysische wetmatigheden bleef veel menselijk gedrag onverklaarbaar.


Beeld van de Hindoe-god Shiva bij de
Indiase stad Dwarka. De drietand
waarmee Shiva vaak wordt afgebeeld
 staat symbool voor de drie guna's.
Foto Nilesh Bhange.

Volgens L. Ron Hubbard is die opvatting zelfs de wellicht belangrijkste belemmering voor zelfkennis. [ref. 2.] De mens kan alleen dan zichzelf kennen en vrij zijn als hij beseft wat zijn essentiële drijfveren zijn. Het gaat er om welke oorspronkelijke intenties in de levende natuur en ook bij de mens een rol spelen. Dit probleem werd door L. Ron Hubbard bij zijn onderzoek centraal gesteld. Wat is het wezenlijke van ieder mens? Zolang die vraag niet was beantwoord zou de studie van de mens geen vooruitgang kunnen boeken. [ref. 2.]

In 1951 publiceerde hij het resultaat van dit onderzoek in zijn boek "Science of Survival". Zijn conclusie was dat achter de grote verscheidenheid in het gedrag van levende wezens uiteindelijk steeds één essentieel streven kan worden gesignaleerd: voortbestaan. [ref. 3.] De mens is voortdurend op de een of andere wijze bezig het voortbestaan te bevorderen van zichzelf, zijn familie en vrienden, de omgeving waarin hij leeft en de groepen waartoe hij behoort.

Als deze drijfveer tot voortbestaan, die in de hele levende natuur werkzaam is, wordt belemmerd of op niet-rationele wijze tot uitdrukking komt kan dat tot problemen en mislukkingen leiden. Ook bij de mens is de aanpak om het voortbestaan te bevorderen vaak niet volkomen rationeel. Maar de drijfveer tot voortbestaan is altijd op de een of andere wijze werkzaam, ook al is dat niet steeds direct in het gedrag herkenbaar.


Andere spirituele principes bewezen

Ook andere hypotheses op het gebied van de spiritualiteit en het leven werden door Hubbard wetenschappelijk getest. Een belangrijk, in het Hindoeïsme vanzelfsprekend, uitgangspunt dat door hem werd geverifieerd betrof de stelling dat de mens niet alleen maar een complex biochemisch systeem is maar in essentie een spirituele entiteit met vrijwel onbegrensde mogelijkheden. In het oude India van de Veda's was men er van overtuigd dat purusha, de spirituele werkelijkheid, voor het psychisch welbevinden veel belangrijker is dan de in tijd en ruimte bestaande materiële werkelijkheid. Op grond van zijn onderzoek verklaarde Hubbard in 1954 in het boek "The creation of human ability" dat toepassing van dit principe bij psychische hulpverlening goede resultaten oplevert en dus als juist beschouwd kan worden. [ref. 4.]

Ook de drie volgens de Veda's fundamentele principes van het bestaan - sattva, rajas en tamas - werden door Hubbard wetenschappelijk getoetst. Volgens de Hindoeïstische filosofie spelen deze drie principes bij alle acties en gebeurtenissen een rol. Sattva is de creatieve impuls waarmee iedere activiteit begint. Rajas is verandering, het laten voortduren wat met sattva is gestart. Uiteindelijk wordt de creatie door tamas tot stilstand gebracht. Hubbard evalueerde deze primaire principes van het bestaan en beschreef ze in 1956 in voor de westerse mens begrijpelijke termen als creatie, voortbestaan en vernietiging, tezamen aangeduid als de actiecyclus. [ref. 5.]

Hij stelde in overeenstemming met de oude Indiase wijsheid dat de actiecyclus slechts schijn is; in werkelijkheid bestaat er uitsluitend creatie. Ook voortbestaan is creatie, namelijk gecontinueerde creatie, en ook bij vernietiging is sprake van creatie, namelijk tegengestelde creatie. Met de actiecyclus kan iets nooit helemaal vernietigd worden. Om een onwenselijke conditie werkelijk geheel te laten verdwijnen moet men deze niet bestrijden maar de voortgaande creatie ervan beëindigen. Ook deze kennis werd bevestigd door de succesvolle toepassing ervan bij psychische hulpverlening.


Ook andere bronnen

De toepassing van de door Hubbard ontwikkelde gesprekstechnieken leverde steeds meer bevestiging op voor de juistheid van uiteenlopende spirituele inzichten. Zo kon hij zijn onderzoek verder voortzetten en nieuwe ontdekkingen doen. Daarbij bouwde hij niet alleen voort op de Veda's maar onder meer ook op het werk van Plato, Aristoteles, Boeddha, Jezus Christus, Roger Bacon, Descartes, Schopenhauer en Sigmund Freud.

Toepassing van de door Hubbard bewezen spirituele kennis kan op talloze manieren in het dagelijkse leven plaatsvinden. Dat de wetenschappelijke evaluatie ervan vooral plaatsvond bij psychische hulpverlening betekent niet dat deze kennis uitsluitend daarvoor gebruikt kan worden. De inmiddels beschikbare wetenschappelijke kennis over de spirituele essentie van het leven zal het mogelijk maken om op veel terreinen problemen op te lossen, aldus Hubbard. [ref. 4.]


Deductieve evaluatie en verificatie

Dankzij onder meer Popper kreeg men in de wetenschap ook steeds meer aandacht voor de mogelijkheden van deductie voor bewijsvoering. Het is mogelijk om kennis te onderbouwen met al eerder ontdekte belangrijke zekerheden. Deze wetenschapsprincipes zijn onder meer beschreven door Carl G. Hempel. [ref. 6.] "Steun kan ook 'van boven' komen; dat wil zeggen: van meer omvattende hypothesen of theorieën die de gegeven hypothese impliceren en onafhankelijk daarvan door gegevens worden gestaafd, " aldus Hempel.

Ook dit deductie-principe werd door Hubbard toegepast om ontdekte wetmatigheden wetenschappelijk te onderbouwen. De verworven kennis over de spirituele werkelijkheid vormt een uitgebreid en samenhangend geheel, dat door Hubbard Scientology werd genoemd.

Een moeilijkheid was echter dat de taal onvoldoende voorzag in terminologie om de spirituele realiteit adequaat te beschrijven. Hubbard pakte dit probleem aan door een aantal nieuwe woorden te introduceren en deze nauwkeurig te definiëren. Deze speciale terminologie is geen wetenschappelijk jargon maar sluit aan bij en is een waardevolle uitbreiding van de dagelijkse omgangstaal. Zonder gebruik van deze woorden is het wel mogelijk maar lastiger om de door Hubbard geïntroduceerde spirituele wetenschap te begrijpen.


Paradigma-shift

Hubbard heeft veel moeite gedaan om de Scientology-kennis voor een breed publiek toegankelijk te maken. De door hem geschreven wetenschappelijke boeken zijn heel begrijpelijk en makkelijk leesbaar. Te verwachten is dat van het werk van L. Ron Hubbard grote invloed op de wetenschap en de samenleving zal uitgaan. Dat die doorbraak nog slechts beperkt heeft plaatsgevonden is begrijpelijk omdat het laboratorium-empirisme en het materialisme in de wetenschap nog steeds overheersen. Dat de omwenteling relatief langzaam gaat kan worden verklaard op grond van het veelbesproken boek door Thomas Kuhn "The structure of scientific revolutions". [ref. 7.]

Volgens Kuhn worden feiten die niet in de beginselen van de bestaande wetenschap passen veelal stelselmatig genegeerd. Pas als duidelijk is dat alle pogingen om de problemen binnen het bestaande paradigma op te lossen hebben gefaald kan een ander paradigma doorbreken. Dergelijke paradigma-shifts voltrekken zich voor een deel onzichtbaar en zodra de omwenteling heeft plaatsgevonden doet men alsof er nooit een ander paradigma is geweest.

Na een wetenschappelijke revolutie worden de leerboeken opnieuw geschreven, aldus Kuhn: "Een leerboek stelt het zo voor dat de wetenschappers vanaf het begin van de wetenschap naar de speciale doelen hebben gestreefd die in de paradigma's van het heden zijn belichaamd." [ref. 7.]

Het kan dus enige tijd duren voor een nieuw paradigma het tenslotte wint. Maar dat het wetenschappelijke vitalisme van L. Ron Hubbard het materialistische paradigma zal verdringen is wel zeker, gezien de inmiddels bewezen juistheid ervan en de ophoping binnen het materialisme van vele onoplosbare problemen.

Referenties:

1. Karl R. Popper: "De groei van kennis"; Boom Meppel, Amsterdam, 1978.

2. L. Ron Hubbard: "Dianetics 55!"; Scientology Publications Organization, Copenhagen, 1955.

3. L. Ron Hubbard: "Science of Survival"; The Publications Organization World Wide, East Grinstead, 1951.

4. L. Ron Hubbard: "The creation of human ability"; The Publications Organization Worl Wide, East Grinstead, 1954.

5. L. Ron Hubbard: "Scientology: The Fundamentals of Thought"; AOSH DK Publications Department, Copenhagen, 1956.

6. Carl G. Hempel: "Filosofie van de natuurwetenschappen"; Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973.

7. Thomas S. Kuhn: “The Structure of Scientific Revolutions”, Ned. vert.: “De structuur van wetenschappelijke revoluties”; Boom Meppel, Amsterdam, 1987.


Copyright © 2012 Jan Everink