Afscheid van het medische model in de GGZ
(deel 1 van 3)
door Jan Everink
augustus 2014
Het in de psychische hulpverlening
toegepaste medische model heeft grote nadelen. Het is tijd om naar voorbeeld van
de BPS (British Psychological Society) te kiezen voor een ander paradigma.
Afscheid nemen van de biologische theorie betreffende de psyche zou een
belangrijke stap kunnen zijn naar kostenbeheersing en betere hulpverlening in de
GGZ.
Stijgende kosten GGZ
De reguliere geestelijke gezondheidszorg in Nederland (GGZ) omvat vele
instellingen en individuele aanbieders voor psychische hulpverlening. In de GGZ
zijn ongeveer 70.000 mensen werkzaam. Jaarlijks krijgen tegenwoordig circa 1
miljoen mensen kort of lang hulp vanuit de GGZ. De GGZ is in de afgelopen
decennia sterk gegroeid en breidt zich nog steeds verder uit.
De kosten voor psychische hulp vormen een steeds grotere last voor de
samenleving, dus er wordt terecht vanuit de politiek gesteld dat de GGZ moet
bezuinigen. Dit is geen typisch Nederlands probleem. Ook in de VS stijgen de
kosten voor psychische zorg onrustbarend. Onthullend is bijvoorbeeld het boek
"Anatomy of an epidemic" door Robert Whitaker. [ref.1] Daarin is onder meer te
lezen dat sinds ongeveer 1950 het aantal van overheidszorg afhankelijke
psychisch gehandicapten in de VS sterk toenam. Het steeg van 1 op 468 personen
in 1955 tot 1 op 76 personen in 2007.
In Nederland worden tegenwoordig om de stijging van de GGZ-kosten te beperken
maatregelen genomen om meer mensen in de relatief goedkope eerstelijns-zorg te
helpen. Maar dat lijkt vooralsnog de kostenstijging eerder te verhogen dan te
verminderen. De werkelijke oorzaak wordt met dit beleid niet aangepakt. De
tegenwoordige geestelijke gezondheidszorg kan onmogelijk effectief zijn want ze
is gebaseerd op een onjuist en falend principe: het medische model.
Uitbreiding eerstelijns-GGZ
Het in de GGZ overheersende paradigma is dat van de biologische psychiatrie,
de theorie dat psychische problemen meestal worden veroorzaakt door een
biochemische afwijking in de hersenen. Volgens dit zogenoemde medische model is
er geen wezenlijk verschil tussen lichamelijke en geestelijke
gezondheidsproblemen. Iemand met psychische problemen heeft een ziekte en bij de
hulpverlening gaat het dus om een medische behandeling, meent men.
Biochemische factoren kunnen inderdaad soms tot psychische klachten leiden,
maar dat is uitzondering en geen regel. Door bijvoorbeeld drugsgebruik of
tekorten aan bepaalde voedingsstoffen kan een biochemische verstoring in de
hersenen optreden, wat dan veel stress kan veroorzaken. Ook een gewone
lichamelijke ziekte kan tot stressbelasting leiden. Een lichamelijk onderzoek is
daarom altijd zinvol als iemand psychische problemen heeft.
Maar in de meeste gevallen zal de oorzaak van psychische moeilijkheden te
maken hebben met stress vanuit de omgeving, sociale factoren of leefgewoonten.
Iemand met psychische problemen zal in de meeste gevallen met aandacht,
communicatie en begeleiding geholpen kunnen worden. Door al meteen op grond van
het medische model te veronderstellen dat de moeilijkheden door een biochemische
verstoring worden veroorzaakt zal de hulp vaak tekortschieten.
Het binnenhalen van mensen in de eerstelijns-GGZ heeft daarom een averechts
effect; er komen niet minder maar meer mensen blijvend in de GGZ. Door onder
meer online psychische tests worden tegenwoordig veel mensen met de
eerstelijns-GGZ in contact gebracht. Na het beantwoorden van een reeks vragen
verschijnt een mededeling dat het wel meevalt of dat je mogelijk een bepaalde
psychische stoornis hebt en maar beter naar de huisarts kunt gaan. Wie dat doet
komt waarschijnlijk in de huisartspraktijk terecht bij een zogenoemde
praktijkondersteuner GGZ. De kans is groot dat deze je niet echt kan helpen en
je doorverwijst naar een behandelaar in de Generalistische of de
Gespecialiseerde GGZ. Dat zijn in het tegenwoordige systeem, naast de
eerstelijnshulp in de huisartspraktijk zelf, de twee brede categorieën in de
GGZ. De Generalistische GGZ is voor de minder ernstige en de Gespecialiseerde
GGZ voor de zware gevallen.
Het onderbrengen van de eerstelijns-GGZ-hulp bij de huisarts heeft het door
een medische bril beschouwen van psychische moeilijkheden verder bevorderd. Bij
ziekten is diagnostiek heel belangrijk maar bij psychische hulp is dat niet het
geval. Als psychische problemen worden benoemd met een ziektenaam zal dat het
herstel juist belemmeren. Daarom leidt het medische model ertoe dat door de
toestroom naar de eerstelijns-GGZ-zorg steeds meer mensen chronisch GGZ-cliënt
worden.
Op lange termijn zal het tegenwoordige beleid om de eerstelijns-GGZ op basis
van het medische model uit te breiden dan ook tot gevolg hebben dat uiteindelijk
vrijwel iedereen GGZ-cliënt wordt. Lichamelijk zijn we al onder de hoede van het
medische netwerk, en doordat de huisartspraktijk nu is gekoppeld aan de GGZ
genieten we in feite nu ook allemaal psychiatrische zorg. We betalen daar ook al
voor want GGZ-hulp is verplicht opgenomen in de basisziektekostenverzekering.
Als op deze weg wordt doorgegaan dan zullen de zorgpremies waarschijnlijk nog
veel hoger worden.
Het medische model: een hardnekkig misverstand
Tegenwoordig staat de GGZ nog sterk onder invloed van de psychiatrie. In de
psychiatrie is op grond van de theorie dat psychische moeilijkheden moeten
worden beschouwd als ziektes een uitgebreide diagnostische indeling ontwikkeld.
Dat is de zogenoemde DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental
Disorders). De DSM is een soort catalogus van psychiatrische ziektebeelden. Niet
alleen door psychiaters maar in de hele GGZ wordt aan deze DSM veel belang
gehecht. Dat is nog steeds zo, ofschoon bekend is dat het medische model als
basis voor psychische hulp grote nadelen heeft. Zo worden bijvoorbeeld bij
online psychische tests DSM-benamingen voor psychische problemen gebruikt. De
hulpzoekende ondergaat door het gebruik daarvan al meteen de ongunstige effecten
van het ziektedenken.
Het medische model suggereert dat het bij psychische moeilijkheden in
principe mogelijk is om een aantoonbare lichamelijke oorzaak vast te stellen en
te behandelen, op dezelfde wijze als dat bij lichamelijke aandoeningen gebeurt.
Dat blijkt echter vrijwel nooit daadwerkelijk het geval te zijn. Bij een
psychiatrische diagnose wordt dan ook meestal niet eens een grondig onderzoek
verricht om het biologische ziekteproces te vinden. Er wordt niet geprobeerd om,
zoals bij lichamelijke ziektes gebeurt, door röntgenfotografie, bloedonderzoek
of een andere andere moderne diagnostische methode de veronderstelde afwijking
te lokaliseren.
Psychische problemen zijn geen ziektesymptomen. Door te spreken over
symptomen is de hulpverlener al helemaal bezig volgens het medische model. Ook
zou het woord diagnose voor labeling van psychische moeilijkheden niet gebruikt
moeten worden. Om iemand te kunnen helpen is het zelfs helemaal niet nodig om
een label aan de problemen te koppelen. Zolang er geen sterke aanwijzingen van
een neurale aandoening zijn zou elke medische suggestie achterwege moeten
blijven.
Er bestaat een wetenschap, de neurologie, die over echte hersenziekten gaat.
In de neurologie betekent een diagnose dat er daadwerkelijk een afwijking aan
het zenuwstelsel kan worden vastgesteld. De neuroloog Jansen Steur werd tot 3
jaar cel veroordeeld omdat hij herhaaldelijk medicijnen met ernstige
bijwerkingen had voorgeschreven op grond van onvoldoende onderbouwde diagnoses.
Maar in de psychiatrie worden onbewezen diagnoses heel gewoon gevonden. Voor
GGZ-hulpverleners en -cliënten zou duidelijk moeten zijn dat DSM-diagnoses geen
echte medische diagnoses en alleen maar probleemaanduidingen zijn.
Paradigma-shift
De nadelen van het medische model hebben ertoe geleid dat in de samenleving
het vertrouwen wat betreft de op dit principe gebaseerde hulpverlening minder
wordt. Ook bij veel hulpverleners is scepsis gegroeid betreffende de juistheid
en het nut van de biologische theorie.
In Engeland heeft dat er al toe geleid dat in mei 2013 de DCP (Division of
Clinical Psychology), een afdeling van de British Psychological Society,
officieel het standpunt naar buiten bracht dat het tijd is voor een
paradigma-shift. Het DSM-classificatiesysteem heeft grote nadelen maakte de DCP
in haar rapport duidelijk. [ref.2] In de met onderzoekliteratuur gedocumenteerde
publicatie wordt onder meer gesteld dat psychiatrische diagnoses vaak worden
gepresenteerd als objectieve feiten, terwijl het in werkelijkheid interpretaties
zijn van gedrag en geuite klachten. Een belangrijk bezwaar van de DCP tegen de
medische classificatie van psychische moeilijkheden is verder dat dit systeem de
betrokkene ontmoedigt om zelf aan herstel te werken. Er zijn volgens het rapport
veel voorbeelden van herstel dankzij onder meer het afwijzen van de diagnose.
Interessant in dit verband is ook het boek "Hoe voorkom je ADHD? Door de
diagnose niet te stellen" door Laura Batstra. [ref.3] Zij adviseert om bij
kinderen die overactief zijn en concentratieproblemen hebben geen diagnose te
stellen. De eerste stap van de hulp moet volgens haar juist bestaan uit
"normaliseren" van de problemen, dat wil zeggen deze proberen te verklaren als
een met betrekking tot de situatie normaal kindgedrag. Vervolgens moet enige
tijd zonder verdere bemoeienis contact worden gehouden. Als de problemen niet
verminderen kan daarna worden geprobeerd om door bijvoorbeeld het laten lezen
van een zelfhulpboek de stress te verminderen.
Een vergelijkbare aanpak zou in principe in de GGZ ook bij andere psychische
problemen toegepast kunnen worden. Dan zou snel blijken dat het medische model
en de DSM overbodig en belemmerend zijn.
Lees verder >>>
(De literatuurreferenties staan onderaan deel 3.)
|