Jan Everink Site
www.janeverink.com
door ing. Jan Everink
december 2017
Om zowel de kosten te beheersen als optimale veiligheid tot stand te brengen is in Nederland een integraal landelijk systeem voor waterveiligheid nodig. Door heel laaggelegen Nederland als één superdijkringgebied te beveiligen kan een optimale bescherming tegen overstromingen worden gerealiseerd en gehandhaafd.
Na de overstroming van 1916 werd besloten om door een meer systematisch waterbeleid te bereiken dat investeringen in waterveiligheid méér effectiviteit zouden opleveren. Men was tot het inzicht gekomen dat door grootschalige projecten met gelijke of lagere kosten grotere gebieden beveiligd kunnen worden. Dit principe werd vervolgens met succes toegepast bij de afsluiting van de Zuiderzee. In één keer werd voor een groot gebied sterke verbetering van de veiligheid gerealiseerd.
Het in 1916 gekozen beleidsprincipe om verdere waterveiligheid te realiseren op basis van efficiënte grootschalige plannen zou ook nu nog steeds consequent moeten worden toegepast. Maar in de jaren 1970 werd dit principe helaas losgelaten door de politieke invloed van mensen met een irrationeel groot vertrouwen in de natuur. Deze personen menen dat veel problemen vanzelf worden opgelost als we de natuur zijn gang laten gaan. Dat is helaas niet het geval. De natuur gedraagt zich vaak grillig en onvoorspelbaar. Daarom is het noodzakelijk dat de mens zich met ingrijpende maatregelen tegen natuurrampen beschermt.
Het systematisch verder verbeteren van de waterveiligheid mag nooit gestopt worden. We moeten blijven streven naar het uitsluiten van elk risico op een nieuwe watersnoodramp.
Bij de overheid en in de politiek weet men wel dat de waterveiligheid beter kan en moet. Daarom werden op 1 januari 2017 strengere normen van kracht. Er is als beginsel gesteld dat de kans om te overlijden door een overstroming voor niemand in Nederland groter mag zijn dan eenmaal per 100.000 jaar. Maar deze norm is niet direct aan het overstromingsrisico gekoppeld. Het risico van een dijkdoorbraak mag voor meerdere gebieden op grond van onduidelijke redenen nog steeds veel hoger zijn dan 1:100.000.
Om voor iedereen een veiligheidsniveau van 1:100.000 te bereiken zou het voor de hand liggen om voor alle dijken als norm te stellen dat ze niet vaker dan eens per 100.000 jaar mogen bezwijken. Maar dat zou bij het huidige beleid veel te duur worden. Daarom mag in het nieuwe systeem voor bepaalde dijken een aanzienlijk lagere norm worden toegepast. Voor sommige dijken kan zelfs een faalkans van eens per 300 jaar acceptabel worden gevonden. Om toch de norm te halen dat het individuele risico om door een overstroming om het leven te komen niet groter mag zijn dan 1:100.000 wordt gedacht aan andere oplossingen zoals evacuatie-plannen.
Deze nieuwe denkwijze heeft de veiligheid niet verbeterd maar de deur opengezet naar verdere aantasting van de waterveiligheid. Dat heeft er al toe geleid dat het veiligheidssysteem in plaats van grootschaliger te worden juist verder is opgedeeld. Terwijl in het verleden de dijknormen per dijkringgebied werden bepaald worden ze nu voor gedeelten daarvan, zogenoemde dijktrajecten, vastgesteld. Dat is zowel met betrekking tot veiligheid als in verband met kostenbeheersing niet doelmatig.
Met deze aanpak van uiteenlopende plaatselijke dijknormen wordt geen werkelijke verbetering van de waterveiligheid bereikt. In Nederland, waar miljoenen mensen in het kustgebied onder het zeeniveau leven, is elk risico op een grote overstromingsramp onaanvaardbaar. Daarom moet er een duidelijk integraal plan voor waterveiligheid komen. Alleen op basis van een totaalvisie zal het mogelijk zijn om tegelijk de kosten te beheersen en optimale veiligheid tot stand te brengen. Heel laaggelegen Nederland zou beschouwd moeten worden als een superdijkringgebied, waarvoor integraal de norm van 1:100.000 zou moeten gelden.
Met zo'n totaalsysteem kan waarschijnlijk met minder kosten een zelfs nog strengere veiligheidsnorm dan 1:100.000 jaar toegepast worden. De norm die uiteindelijk voor heel Nederland zou moeten gelden is nultolerantie, dat wil zeggen de doelstelling dat er nooit meer een grote overstroming zal plaatsvinden. Tegen het concept nultolerantie wordt vaak als bezwaar naar voren gebracht dat risico's nu eenmaal nooit helemaal uitgesloten kunnen worden. Dat is inderdaad het geval maar het is geen argument tegen nultolerantie. De essentie van nultolerantie is juist dat altijd wordt gestreefd naar meer zekerheid omdat nooit kan worden aangenomen dat maximale veiligheid is bereikt.
Waterveiligheid op basis van een totaalvisie houdt niet per se in dat op korte termijn zeer grote investeringen moeten plaatsvinden. Het is goed mogelijk dat oplossingen voor actuele problemen tegelijk onderdeel vormen van een langetermijnplan. Plan Boorsma Zo kan bijvoorbeeld het Plan Boorsma, waarover ik in een vorig artikel heb geschreven, uitstekend met geleidelijke verbeteringen van de bestaande situatie worden gerealiseerd.
Een veiligheidsdoelstelling op basis van nultolerantie impliceert dat ook rekening wordt gehouden met het risico van een mega-overstroming, hoe gering dat risico ook wordt ingeschat. Tegenwoordig wordt als het om kustveiligheid gaat voornamelijk gedacht aan een stormvloed, de combinatie van een springvloed met een zware noordwester storm. Door een dergelijke combinatie van ongunstige weersomstandigheden werd de ramp van 1953 veroorzaakt. Maar er kunnen behalve stormvloeden ook andere rampzalige gebeurtenissen optreden. De kans daarop wordt veelal als klein beschouwd omdat zulke calamiteiten zich al enkele eeuwen niet hebben voorgedaan. Toch kan het risico op zulke gebeurtenissen niet worden uitgesloten.
Een mogelijk ooit te verwachten belasting van de Nederlandse kustbescherming is die van een tsunami. Zo'n gebeurtenis zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden door een onderzeese instorting bij de kust van Noorwegen. Dat is ongeveer 8000 jaar geleden gebeurd en het is niet onmogelijk dat het opnieuw plaatsvindt.
Een andere mogelijke oorzaak van een tsunami kan zijn dat een gedeelte van La Palma, een van de Canarische Eilanden, als gevolg van een vulkaanuitbarsting losraakt en in de oceaan terecht komt. Bij uitbarstingen op La Palma in 1949 en 1971 van de vulkaan Cumbre Vieja schoof een groot deel van deze berg als gevolg van een scheuring enkele meters in de richting van de zee. De gevolgen van het volledig loskomen en in de zee storten van een enorm deel van het eiland zouden rampzalig zijn voor veel kustgebieden rondom de Atlantische Oceaan, waaronder ook Nederland.
Verder kan ook een onderzeese aardbeving tot een enorme zeeverhoging bij de Nederlandse kust leiden. Bekend is dat in 1580 als gevolg van een onderzeese aardbeving de Franse stad Calais en omgeving door een overstroming werden getroffen.
De tegenwoordige kustbescherming is niet berekend op een gebeurtenis als een mega-overstroming. Om zekerheid te verkrijgen dat er nooit meer een watersnoodramp plaatsvindt moet het waterbeleid gericht zijn op de ontwikkeling van een beveiligingssysteem dat zelfs tegen extreme calamiteiten bestand is.
Er bestaat ook een risico op een grote overstroming doordat het rivierwater dagenlang niet geloosd kan worden. Laaggelegen Nederland wordt niet alleen bedreigd vanuit de zee maar ook vanuit het oosten, door de rivieren. Als er een situatie ontstaat waardoor het rivierwater meerdere dagen niet geloosd kan worden kan een enorme ramp plaatsvinden. Dit probleem is met name urgent in zuidwest Nederland.
Zo'n situatie zou kunnen optreden als gevolg van een dagenlang durend verhoogd zeeniveau. Het rivierwater kan namelijk alleen naar de zee stromen tijdens laag tij en mits de zee niet verhoogd is. Dat komt omdat westelijk Nederland zoals bekend onder het zeeniveau ligt. Door de zeespiegelstijging worden de periodes dat de zee voldoende laag is om te spuien, de zogenoemde spuivensters, steeds korter.
Het overstromingsrisico door een onstuitbare toevloed van rivierwater wordt onderschat omdat het kan plaatsvinden terwijl de zee slechts beperkt verhoogd is. Bij een langer durende niet-extreme zeeverhoging en tegelijk verhoogde rivierafvoer kan na enige dagen het rivierwater nergens meer naartoe. Bij uitzonderlijk hoge rivierafvoer komt er veel meer rivierwater dan normaliter naar laaggelegen Nederland, en als dat water niet weg kan ontstaan er overstromingen.
Zo'n situatie zou kunnen optreden door een aanhoudende sterke noordwesterstorm. Hoewel zwaar stormweer meestal relatief kort duurt moeten we wel met het risico van langdurig stormweer rekening houden. Daarom zijn waterbergingen in een integraal systeem voor waterveiligheid heel belangrijk. Door het creëren van meerdere grote waterbergingen kan worden voorkomen dat ooit door een aanhoudende op zichzelf niet gevaarlijk verhoging van de zee een grote rivier-overstroming optreedt.
Al ongeveer 100 jaar geleden werd in Nederland de eeerste stap gezet naar een integraal systeem voor waterveiligheid. De aanleiding daartoe was de overstroming van 1916, die totaal onverwacht kwam. Door de ramp van 1916 ging men beseffen dat er op het gebied van waterveiligheid nog veel verbeterd moest worden. In de waterbouwkunde werd een nieuw principe met betrekking tot het bestrijden van het overstromingsgevaar centraal gesteld: grotere gebieden in één keer doeltreffend tegen het water beveiligen.
Dit principe leidde onder meer tot het inzicht dat sterke verkorting van de kustlijn nodig is. Met een korte kustlijn kan een groot gebied, namelijk heel laaggelegen Nederland, veel doelmatiger beveiligd worden. Onderdeel van de toenmalige plannen was dat de Zeeuwse wateren net als het IJsselmeer een groot zoetwatergebied zouden worden. Laaggelegen Nederland zou volledig van de zee zijn afgeschermd.
Maar de realisatie van deze plannen in de richting van een totaalsysteem werden vertraagd door de oorlog. Pas na de ramp van 1953 werden de werkzaamheden om de kustveiligheid sterk te verbeteren met voortvarendheid hervat. Het waterbeleid in Nederland is sindsdien geleidelijk in de richting van grotere doeltreffendheid gegaan, maar toch vinden de verbeteringen nog steeds niet plaats op basis van een goed doordacht langetermijnplan.
Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling is het overstromingsgevaar in westelijk Nederland sterk gestegen, en in de toekomst zal het risico nog verder toenemen. Als het gaat om veiligheid dan kan het water een nietsontziende gewelddadige vijand worden die met alle mogelijke natuurlijke en technische middelen overwonnen moet worden. Alleen door heel laaggelegen Nederland als een superdijkringgebied te beveiligen kan optimale zekerheid worden verkregen.
Voor een aantal gebieden bestaan inmiddels grote regionale dijkringen, zoals dijkring 13 (Noord-Holland), dijkring 14 (Zuid-Holland), dijkring 6 (Groningen en Friesland) en dijkring 8 (Flevoland). De logische stap die gemaakt moet worden is dat er een superdijkring voor heel laaggelegen Nederland komt. Een blik op de geologische kaart van Nederland maakt duidelijk wat daar de buitengrenzen van moeten zijn. Aan de zuidoost zijde bestaat al een afdoende waterkering: de hoge gronden. Nodig is nog een robuuste aaneengesloten beveiliging aan de noordwest kant: de kustlijn. Door te zorgen dat langs de hele kust nergens openingen of zwakke plekken in de zeewering voorkomen kan heel laaggelegen Nederland een goed beveiligd superdijkringgebied worden.
De bestaande dijkringen moeten natuurlijk ook worden gehandhaafd. Ze zijn van belang als compartimentering. Door een systeem van compartimentering wordt de verspreiding van een eventuele overstroming die ondanks de hoge veiligheid van de superdijkring zou kunnen optreden beperkt. Met een totaalsysteem op basis van dubbele waterkering zijn we ook in de toekomst optimaal tegen de stijgende zee beveiligd.
Copyright © 2017 Jan Everink