Jan Everink Site
www.janeverink.com
door ing. Jan Everink
april 2021
De metafysica bestudeert de werkelijkheid die bestaat buiten de zintuiglijk waargenomen materiële wereld. Metafysische kennis is heel belangrijk en vormt in elke samenleving de basis voor de cultuur. De moderne metafysica begon in de 17de eeuw door het onderzoek van René Descartes. Dat was de impuls tot de moderne vooruitgang. Maar in de 19de eeuw kwam het anti-vitalisme op; men ging geloven dat er alleen maar een materiële wereld bestaat en dat metafysica overbodig is. In de 20ste eeuw nam de interesse voor metafysica weer toe. Door de uitbreiding van metafysische kennis zal de moderne civilisatie ingrijpend veranderen.
Wat is metafysica?
De metafysica is het kennisgebied dat vooraf gaat aan de fysica en alle andere wetenschappen. De metafysische kennis werd door de eeuwen heen veelal beheerd en verkondigd door religies. De metafysische antwoorden vormden de basis voor de maatschappelijke orde en mochten doorgaans niet worden betwist. Dat was ook in de Middeleeuwen het geval. De feodale samenleving was gebaseerd op een dogmatische religieuze metafysica die niet ter discussie stond.
De filosoof René Descartes slaagde er in de 17de eeuw in om door introspectie en rationele analyse een metafysica met een wetenschappelijke basis te introduceren. Hij stelde zijn ontdekkingen beschikbaar aan de kerk, maar die maakte er geen gebruik van. Toch had Descartes grote invloed op de samenleving; dankzij hem kwam de moderne civilisatie tot ontwikkeling.
Allereerst richtte Descartes zijn aandacht op het probleem wat eigenlijk weten is en in hoeverre het mogelijk is om iets te weten. Het onderdeel van de metafysica dat daar over gaat is de epistemologie ofwel kennisleer.
Descartes begon met vast te stellen dat hij in ieder geval beschikte over één belangrijke zekerheid, namelijk dat hij als denkend wezen aanwezig was en het vermogen bezat om iets met zekerheid te weten. De onderzoekende menselijke geest is spiritueel van aard en in staat tot het verkrijgen van ware kennis, aldus Descartes. Het door hem geïntroduceerde principe dat het onderzoekende en denkende subject een zelfstandige eenheid is, die niet tot het materiële universum behoort, wordt dualisme genoemd.
Ook de Engelse filosoof Francis Bacon concludeerde dat de menselijke geest in staat is tot ware kennis, maar hij wees erop dat zulke kennis vaak wordt belemmerd door hardnekkige dwalingen. Het is mogelijk om door rationeel onderzoek de waarheid te ontdekken, maar dan moet men wel bereid zijn en zich inspannen om vooroordelen op te geven, aldus Bacon. De epistemologie van Descartes en Bacon werd daarna enthousiast toegepast in de fysica en daarbij nog verder verbeterd. De toegepaste onderzoekmethodes werden buitengewoon doeltreffend. Met name het opstellen en vervolgens empirisch toetsen van hypotheses bleek een effectieve en succesvolle aanpak om belangrijke zekerheden te bereiken.
Daardoor kon men in de fysica veel waardevolle ontdekkingen doen. Maar buiten de natuurwetenschappen bleef men op de oude manier doorgaan; er werden allerlei ideeën verkondigd maar tot het vaststellen van pragmatische zekerheden kwam het niet. De toepassing van de succesvolle moderne wetenschapsleer, die later door Karl Popper zou worden aangeduid als "optimistische epistemologie", bleef beperkt tot de fysica.
Naast de epistemologie zijn er nog drie andere metafysische wetenschappen: de ontologie, de zielkunde en de ethiek. De vier metafysische onderzoekgebieden hangen nauw samen; ze overlappen elkaar en kunnen eigenlijk niet afzonderlijk worden bestudeerd.
Zo kan de ontologie, waarin de essentie wordt onderzocht van de begrippen "zijn" en "bestaan" niet los worden gezien van de epistemologie. In kennisuitspraken gaat het immers vaak om het zijn of bestaan van iets. Wanneer we het zijn of bestaan van iets willen onderzoeken dan is vaak allerminst duidelijk wat precies met zijn en bestaan wordt bedoeld. Ook blijken er verschillen te zijn tussen de begrippen zijn en bestaan. In de ontologie richt men zich op deze problemen en categoriseert men de voorkomende typen van zijn en bestaan.
De ontologische interesse gaat vooral naar het bestaan van de materiële werkelijkheid. Descartes had een belangrijke ontologische stap gezet door de introductie van het dualisme, het onderscheid tussen de materiële en de spirituele bestaanswijze. Tijdens de Verlichting, toen de filosofie meer vrijheid kreeg, werd dit dualisme ter discussie gesteld. Door George Berkeley werd in 1710 beredeneerd dat het universum eigenlijk helemaal spiritueel van aard is. We ervaren datgene wat we waarnemen als heel solide, maar het is eigenlijk niet meer dan een illusie, betoogde hij.
Ook Immanuel Kant stelde dat de waargenomen realiteit alleen maar verschijnsel is. Er bestaat wel een echte werkelijkheid, zei hij, maar daarover kunnen we onmogelijk iets te weten komen. Datgene wat de illusie veroorzaakt, het "Ding an sich", blijft onvermijdelijk altijd een mysterie, aldus Kant. De metafysische discussies tijdens de Verlichting leverden geen zekerheden op waar de moderne cultuur werkelijk iets aan had. En in de 19de eeuw verdween door de opkomst van het anti-vitalisme de ontologische belangstelling helemaal.
De ethiek betreft de vraag hoe de mens zich behoort te gedragen. De Middeleeuwse ethiek was gebaseerd op het idee dat de mens een zondige natuur heeft en zich daarom moet onderwerpen aan de door God ingestelde maatschappelijke orde. Dat was in die tijd niet gemakkelijk want de toenmalige feodale samenleving was weinig productief en daardoor erg noodlijdend. Alleen een minderheid bestaande uit de adel en de geestelijkheid had een behoorlijk bestaansniveau. De arme boeren, die in feite dwangarbeid voor de landheer verrichtten, kwamen dankzij de feodale ethiek niet in opstand. Deze ethiek werd verkondigd als zijnde onderdeel van een goddelijke orde en kon dus niet ter discussie worden gesteld.
De situatie werd wat beter toen in de 13de eeuw de steden begonnen op te komen. Daar groeide het begin van de moderne opvatting, waarin de mens wordt beschouwd als een creatief en productief wezen dat zijn eigen lotsverbetering kan nastreven. De vrije ambachtslieden in de steden deden hun best om uit te blinken door hoge productie en goede kwaliteit. In de stedelijke cultuur werd de mens veel meer erkend als een individu met keuzevrijheid en persoonlijke capaciteiten.
Toch bleef de ethiek voornamelijk op religieuze dogma's steunen, ook na de Middeleeuwen. De rationele doorbraak die had plaatsgevonden op het gebied van de epistemologie trad niet op met betrekking tot de ethiek. Wel werd dankzij Francis Bacon duidelijk dat epistemologie en ethiek veel met elkaar te maken hebben. Een belangrijke kwestie in de wetenschap is immers dat men moet beslissen waar het onderzoek op gericht zal worden. De werkelijkheid is enorm uitgebreid en men kan onmogelijk kennis over alle bijzonderheden ervan vergaren; er moeten keuzes worden gemaakt. Bacon gaf de stoot tot de moderne pragmatische aanpak in de wetenschap. Het gaat om het verkrijgen van kennis die bruikbaar kan zijn voor verdere maatschappelijke vooruitgang, stelde hij.
Ten tijde van de Verlichting werd ook de ethiek aan de orde gesteld, maar dat leidde niet tot verdere rationele ontwikkeling. De ethiek bleef voornamelijk het domein van de religies en werd daar niet op wetenschappelijke gronden onderzocht.
In de 19de eeuw, toen het anti-vitalisme opkwam, schoof de ethiek als metafysisch onderzoekgebied nog verder naar de achtergrond. Er werd nog wel over ethische kwesties gefilosofeerd maar de boodschap die doorklonk was dat eigenlijk geen wetenschappelijke ethiek mogelijk is. Ook in het begin van de 20ste eeuw bleef dit fatalisme bestaan. Zo stelde Bertrand Russell bijvoorbeeld dat ethische systemen alleen maar gaan over de persoonlijke verlangens van degenen die ze bepleiten.
Doordat de kerken veel van hun invloed verloren bleef ook de religieuze ethiek niet langer een factor van belang in de samenleving. Om in de ontstane leemte te voorzien kwam het seculiere humanisme op. Ook die richting leverde geen rationele basis op voor de ethiek en kon daarom weinig bijdragen aan het oplossen van de ethische problemen waar de moderne samenleving mee te maken heeft.
De zielkunde ofwel psychologie is de studie van de menselijke ziel. Het was ook weer René Descartes die na de Middeleeuwen op het gebied van de zielkunde de deur naar betere kennis opende. Descartes stelde in 1637 in zijn boek "Over de methode" dat het essentieel is om onderscheid te maken tussen het bewuste ik enerzijds en de materiële werkelijkheid anderzijds. Het bewuste ik is de eigenlijke ziel van de mens, een spiritueel wezen dat beschikt over vermogens die in de materiële wereld niet worden aangetroffen.
De ziel is in staat tot kennis en begrip over de materiële wereld en kan op basis daarvan oorzakelijk in de materiële wereld optreden. De ziel heeft een vermogen tot het nemen en realiseren van wilsbesluiten, aldus Descartes. De zielkunde van Descartes bevestigde wat na de Middeleeuwen in de stedelijke cultuur al intuïtief was ontdekt: dat de mens in staat is om zijn leefomstandigheden te verbeteren. In de psychologie van Descartes stonden twee belangrijke zekerheden centraal: de creatieve vrijheid van de ziel en het mechanische karakter van de materiële wereld. Het bewuste ik kan volgens eigen vrije beslissingen veranderingen in de materiële wereld veroorzaken.
De zielkunde van Descartes vond bij de kerkelijke leiding geen weerklank, waardoor de verspreiding en verdere ontwikkeling ervan beperkt bleef. Toch had de Cartesiaanse psychologie gedurende de volgende eeuwen aanzienlijke invloed in de samenleving. Dat stopte in de 19de eeuw door de opkomst van het anti-vitalisme. Volgens die richting bestaan er helemaal geen zielen en kan de ziel dus geen zinvol onderwerp van studie zijn. De hedendaagse mainstream-psychologie heeft weinig met zielkunde te maken. Er bestaan verschillende richtingen in de tegenwoordige psychologie, maar in geen daarvan wordt serieus gestreefd naar kennis over de ziel als een spirituele eenheid zoals die door Descartes was beschreven.
In de 19de eeuw kwam, zoals in het voorgaande al vermeld, het anti-vitalisme op. Dat is een gevaarlijke dwaling die al veel onheil heeft veroorzaakt. Het begon met de introductie door de filosoof Auguste Comte van het positivisme in de wetenschapsleer. Hij stelde dat alleen de fysische werkelijkheid reëel is en onderwerp van studie kan zijn. Het positivisme van Comte leidde uiteindelijk tot het materialisme ofwel anti-vitalisme, de volledige ontkenning van andere dan fysische oorzaken. De succesvolle epistemologie van Descartes en Bacon werd verlaten. In de fysica bleven daarvan nog wel de onderzoekmethodes gehandhaafd, maar voor metafysica was vrijwel geen belangstelling meer.
Toch bestond er ondanks het anti-vitalisme behoefte aan een metafysische verklaring voor het bestaan van het materiële universum. Daartoe werd de oerknaltheorie geïntroduceerd, het idee dat de wereld ongeveer 13,8 miljard jaar geleden plotseling door een soort enorme explosie tot bestaan kwam. Ook werd gesteld dat het zo ontstane universum helemaal in wiskundige formules gevangen kan worden. In de theoretische fysica wordt het universum daarom voornamelijk als een wiskundig probleem bestudeerd. Er wordt gestreefd naar een Theorie van Alles, een wiskundig model dat alle fysische wetmatigheden kan verklaren.
Sinds de opkomst van het anti-vitalisme ontbreekt een degelijke metafysische basis voor de moderne wetenschap en samenleving. De moderniteit steunt sterk op de wetenschap maar die wetenschap is door het gemis van een rationele epistemologie in feite stuurloos geworden. De richting van het onderzoek wordt tegenwoordig bepaald door consensusafspraken, die door Thomas Kuhn paradigma's werden genoemd. Deze principes zijn onbetrouwbaar want ze hebben geen rationele metafysische basis.
De stuurloosheid van de wetenschap vormt een ernstig gevaar voor de moderne civilisatie en het leven op aarde. Maar er gloort hoop. In de tweede helft van de vorige eeuw begonnen sommige wetenschappers het anti-vitalisme ter discussie te stellen en werden belangrijke metafysische ontdekkingen gedaan. De epistemologie van Descartes en Bacon kwam weer in de belangstelling.
De filosoof Karl R. Popper schreef in 1963 over deze succesvolle kennisleer: "Het moedigde de mensen aan om zelf te gaan denken. Het gaf hun de hoop dat zij zichzelf en anderen door kennis van slavernij en ellende konden bevrijden. Het maakte de moderne wetenschap mogelijk. Het werd de basis van het gevecht tegen de censuur en de onderdrukking van de vrijheid van denken. Het werd de basis van het non-conformistische geweten, van individualisme en van een nieuw besef van de menselijke waardigheid, van een roep om onderwijs voor iedereen en van een droom van een vrije samenleving. De mensen gingen zich voor zichzelf en anderen verantwoordelijk voelen en ze raakten erop gebrand niet alleen hun eigen omstandigheden maar ook die van hun medemensen te verbeteren."
Opmerkelijk was ook de vaststelling in 1968 door de taalkundige Noam Chomsky dat het vermogen van kinderen om een taal te leren niet op basis van de gangbare psychologie verklaard kan worden. Hij kwam tot de conclusie dat de aangeboren taalkennis van de mens aanleiding zou moeten zijn om de zielkunde van Descartes weer serieus te bestuderen.
Meerdere andere onderzoekers lieten zich niet langer door het anti-vitalisme de wet voorschrijven.
De meest opvallende doorbraak kwam van L. Ron Hubbard. Deze paste de succesvolle onderzoekmethodes van de fysica toe om meer duidelijkheid en zekerheid te verkrijgen over oude wijsheid uit India. Hij negeerde het Kantiaanse idee dat we over essentiële aspecten van de werkelijkheid onmogelijk iets kunnen weten. Zo slaagde hij er in om een serieuze wetenschappelijke zielkunde te introduceren en verder te perfectioneren.
Hubbard toonde overtuigend aan dat het anti-vitalisme niet klopt; dat er wel degelijk een spirituele werkelijkheid bestaat. Ook kon hij vaststellen dat de menselijke ziel inderdaad een zelfstandige eenheid is die over eigen oorzakelijke vermogens beschikt en die niet onderhevig hoeft te zijn aan fysische causaliteit.
Hij ontwikkelde op grond van deze kennis doeltreffende en veilige methodes voor psychische hulpverlening en begeleiding. Hubbard ging nog verder en bracht de epistemologie en andere metafysische wetenschappen tot wetenschappelijke precisie en toepasbaarheid. In een reeks boeken beschreef hij de wetmatigheden die de basis vormen voor zowel de spirituele als de fysische werkelijkheid.
Te verwachten is dat zich dankzij het begonnen vitalistische reveil, en in het bijzonder de publicaties door L. Ron Hubbard, belangrijke gunstige veranderingen op aarde zullen voltrekken.